Een Erfgooier is een mannelijke bewoner van het Gooiland die van ouds het gebruik van Gooise gronden geërfd heeft. De gronden waren vooral de meenten, de gemeenschappelijke weiden, maar ook de bossen, stuifzanden en heidevelden. Het erfgooierssysteem leek op het Markesysteem, dat vanaf de vroege Middeleeuwen regelde hoeveel beesten de boeren op gemeenschappelijke weiden mochten laten grazen, hoeveel hout ze uit het bos mochten halen en hoeveel varkens ze er naar eikels mochten laten snuffelen. Zelfs het oogsten van wilde honing was geregeld. Dit alles om te voorkomen dat het land werd leegeplunderd.
De Erfgooiers kregen aan het einde van de dertiende eeuw van Graaf Floris V het gebruiksrecht over alle woeste gronden. Schapenmest en heideplaggen werden in de potstallen gemengd en over de engen, de akkertjes rond de dorpen gestrooid.
Het markesysteem ging ten gronde aan vriendjespolitiek en corruptie. Het Erfgooierssysteem legde het af tegen de landhonger van de Gooise dorpen en steden en van de rijkelui die er landgoederen wilden stichten. Zij boden geld voor de meenten en de zogenaamde niet-scharende erfgooiers konden de verleiding niet weerstaan. De boeren waren in de minderheid en delfden dus het onderspit.
Om hen tegen nog meer landverlies te beschermen werden de scharende Erfgooiers in het begin van de twintigste eeuw georganiseerd in de Stichting “De Vergadering van Stad en Lande van Gooiland”. Maar deze stichting ging ten onder aan vriendjespolitiek. Pas toen het Goois Natuurreservaat werd opgericht door zes Gooise Gemeenten en de Provincie, die de bezitting van Stad en Lande overnam voor drie miljoen gulden werd de landhonger gestopt. De Erfgooiers werden afgekocht.